Puur en mooi,
weerloos en naakt,
écht zijn wij
zonder woorden,
ontdaan van stem.
De spraak gestaakt,
[ge]louter(en)[de] mens,
stilzwijgend,
geroerd en geraakt,
zwijgen of spreken wikkend,
goud of zilver wegend,
niks of alles zeggend,
in leegte of volheid
op vel of ziel
getekend, (be)teken(en)d.
Al in de stilte
begint ons luisteren,
de blik in- en uitwaarts gericht…
slechts tegen het duisteren,
zien wij het licht,
de kleuren van luchten.
Ja, nee, of misschien,
alles daartussen in
kunnen wij voelen,
durven of duchten.
Waar spreken kan zijn
als ademen,
met volle teugen,
valt zwijgen soms
in het niets
als een happen naar lucht,
met mondjesmaat.
Of weet je?
Laat ons anders
gewoonweg
(het leven uit-) zingen,
zoals bij geboorte het omarmen
van de levensvrucht,
bij sterven het loslaten en vrijgeven,
van onze laatste zucht.