In vroegere artikeltjes placht ik al eens te beginnen met: Er zijn van die mensen die… Dit was een openingszin die gemakkelijk de tegenstellingen tussen de mensen bloot kon leggen. Maar nu, met de coronacrisis is dat niet meer aan de orde. Iedereen zit met een probleem. Een dirigent moet zijn koor missen en de mensen van het koor missen de repetities, het samen zingen en het samenzijn. Er zijn klagers over futiliteiten zoals een bril die aandampt als het mondkapje niet goed omgedaan is, en klagers over terecht ernstige dingen. Maar het zijn meestal toch gezonde klagers die de kantjes van de voorschriften eraf lopen.
Maar ik wil het niet hebben over skireizen of familiefuiven maar over iets heel basaal, namelijk ons aller haar. Ik zie in mijn omgeving vooral veel vrouwen letterlijk met de handen in het haar zitten. Elke paar minuten worden de wilde manen uit het aangezicht verwijderd en achter een oor geposteerd, tot ze met een ongewilde beweging terug voor de ogen wapperen. Behalve de kaalkoppen hebben ook mannen last van een dikke en lange haardos.
Buiten de klagers bleven tot nu toe de kappers redelijk stil. Of toch niet. Mijn kapster belde mij. Zij was zich bewust van de jarenlange uitspraak elke keer dat zij mijn haar kwam knippen: ‘Zet het maar eens kort want ik kan lang haar niet verdragen.’ Zij was ongerust omdat ik al drie weken over tijd was en vroeg of ik geen last had van mijn vikingkop. Ze wilde mij echt uit de nood helpen. Maar mijn ethische inborst kwam boven en dus antwoordde ik resoluut dat het knippen niet aan de orde was, dat het niet mocht van de overheid , dat ik wel zou bellen als het “over” was en dat ik er ondertussen zelf wat aan zou knippen.
Dat is natuurlijk sneller gezegd dan gedaan. Ik posteerde mij in de badkamer voor de grote spiegel en plaatste een handspiegel achter mij. Op een hoog kastje was ideaal. Ik zag in de grote spiegel mijn eigen achterhoofd in de handspiegel. Met de schaar in de hand komt men tegenwoordig door het ganse land, dacht ik even , maar dat was een afwijkende gedachte. Dus met de schaar in de ene hand en een kam in de andere probeerde ik mijn haar omhoog te houden tot er enkele lokken schreeuwden om geknipt te worden. Maar in spiegelzicht zijn onze bewegingen meestal totaal verkeerd en heb ik veel lucht geknipt. Uiteindelijk was de schaar in de juiste aanslag gehouden en kon ik de eerste lokken halveren. Plots zag ik, na nog wat draaien en keren, niets anders meer dan de achterkant van mijn hand. De schaar zag ik nog wel, maar ik stond eigenlijk in mijn eigen weg. Na veel zwoegen, keren en draaien heb ik dan tenslotte wel een paar “puntjes” geknipt. Ik begon moed te krijgen. De zijkant van mijn hoofd was nog redelijk doen. Maar hoe meer ik naar achter toe werkte hoe moeilijker het werd. Enfin, na nog een half uurtje spastische gymnastiek lag de lavabo zeg maar bedolven onder enkele piekjes haar, plus een hele resem tandjes van mijn nu waardeloze kam.
Neen, het spiegelknippen is niet mijn ding. Ondertussen ben ik samen met mijn krullebol en een mondkapje , bijna onherkenbaar. Alleen via mijn ogen kun je nu mijn lach of traan zien. Of toch iets meer. Een zekere fierheid in deze barre tijden omdat ik toch een “woord van het jaar” gevonden heb. Al zijn er al tientallen coronawoorden ontstaan, het een al beter dan het andere.
Bert Mendonck