Weer opstaan

Frie Van Rossen

Borgo
Foto Frie Van Rossen

Om zes uur ’s ochtends is onze borgo nog in een diepe slaap verzonken. Geen mens maakt geluid. Wat hou ik van dit moment: vlak voor de dag ontwaakt. Wanneer je de dageraad ten volle in je kan opnemen. Hier,  ergens in de groene glooiende heuvels van Umbrië, nabij het dorpje Valtopina, in Castello di Gallano, op 550 meter boven de zeespiegel, ruiken de ochtenden naar fris kruidig groen en laat de nog koele ochtendlucht zich vlotter inademen dan de zware zwoele (na)middaglucht. 

‘s Ochtends hoor je aanvankelijk alleen de stilte, waarin wat gezoem van bijen weerklinkt of, her en der, het vrolijke gekwetter en getsjilp van vogels, terwijl krekels hen ritmisch begeleiden met het gesjirp zoals je dat enkel hoort in zuiderse oorden. Zoveel diverse vormen van muzikaliteit bij het krieken van de dag zijn voor mij een lokroep om vroeg op te staan.

Italiaanse koffie
Foto Frie Van Rossen

Mijn dagen tijdens de vakantie hier starten dus vroeg en het kost me geen moeite om op te staan rond zeven uur en te starten met mijn langzame ritueel van het koffiezetten. 

Dat verloopt niet zoals thuis: een haastige en bijna achteloze inworp van een koffiecapsule in de daartoe bestemde uitsparing te hebben gestopt, het plaatsen van een mok op het platformpje vlak onder de uitloop van onze knalrode volautomatische ecologisch onverantwoorde Nespresso-koffiemachine… en een druk op de lungoknop zodra die stopt met knipperen, wat wil zeggen dat de machine paraat is om in werking te treden en de koffiemok te vullen onder een typisch-  ’s ochtends veel te luid klinkend – zeurend bromgeluid.
Nee, hier zet ik koffie in totale zen-modus, met een mooi gestileerde, bolle Italiaanse cafetiera van het alom bekende merk Bialetti. Een en ander vereist een reeks van opeenvolgende handelingen: het buikvormige onderstelletje van de glimmende koffiekan met kraanwater vullen, maar niet helemaal tot aan de rand. Het strooien van flink wat gemalen koffie, in het geperforeerde tussenstuk, de koffiefilter met gaatjesbodem, en het vervolgens flink aandrukken van de koffie in het filtercompartiment, wat ik doe met de bolle kant van een theelepeltje. Daarna moet het filterstuk mooi indalen tot het op de bovenste rand van de buik kan rusten en het bovenste deel (het koffie-recipiënt in de vorm van een steelkannetje), daarop vast geschroefd worden.

Le moment suprême is het – met een zachte knisper – ontsteken van één van de vier gaspitjes en staren naar de blauwig dansende vlammenkrans, en intussen luisteren hoe in de daaropvolgende minuten het water langzaam opwarmt tot het kookpunt.

Ik hoor het stille maar aanzwellend sissende geluid waarmee het kokende water en de stoom zich geleidelijk aan een weg zoeken doorheen de filter met versgemalen koffie, en zich dan fel pruttelend doorheen een soort van schoorsteengaatje persen en uitstorten, als zwart klaterend goud, in de schenkkan. Het cafeïnerijke aroma bereikt mijn neusgaten. De tijd is aangebroken om de gaspit te doven, het bakelieten handvat beet te nemen en de koffie in een dik porseleinen piccolo kopje te gieten. Ik doe twee lepels Griekse yoghurt met wat vloeibare honing in een grote mok, samen met wat schijfjes banaan en een flinke lepel blue berry granola van Quacker, zet alles op een dienblad en wandel blootvoets over de nog koele artisanale terracottavloer richting terras, om daar, tijdens het ontbijt, gade te slaan hoe de ochtend zich verder voor mij ontvouwt

Vanop het terras zie ik het licht veranderen. De zonnestralen komen aarzelend tevoorschijn van achter de heuvelrug en glijden als lange vingers, eerst nog gefilterd door de toppen van de bomen, over het landschap.

Il sole straalt alsmaar royaler en geeft bomen, straten, muren, stenen, planten, struiken, weiden, hekken, bloemen en dieren… een steeds kleurrijker gestalte. Ze raakt al die mooie dingen aan, één voor één, met haar licht, en haalt ze zo stuk voor stuk, uit het schemerduister, wekt ze tot leven, geeft vorm, kleur, en identiteit voor een dag, tot ze weer ongedefinieerd in het donker van de nacht zullen verdwijnen. Tot het volgende ochtendgloren. 

Zo rijgen de dagen zich aan elkaar. Aanvankelijk langzaam en met een haast lamlendige traagheid, maar naarmate onze vakantie vordert, steeds sneller alsof de tijd ons wil inhalen.

La dolce far niente is een gevleugeld Italiaans gezegde waar ik me met veel plezier aan overgeef.

Ik vind het heerlijk te leven in de uitgestrektheid van die luttele twee weken zalig nietsdoen en lummelen en het vrij invullen of openlaten van de tijd. Gewoon zijn in het hier en nu. 

Vakantie, ver weg van alle herrie over inflatie of stagflatie, stijgende virusbesmettingen, van kleur veranderende landen en regio’s, regeltjes zus of zo, ergens flink toenemende maar elders tekortschietende vaccinatiegraden, Belgische-Duitse-Nederlandse watersnood met alle ellende, vermissingen, doden, al dan niet materiële schade, doffe miserie … voorproef of voorbeproeving van wat global warming ons zoal in de toekomst zal brengen. Hoe vaak toch moeten wij als mens  opstaan en loskomen uit de modder des levens, soms door onszelf gecreëerd ?

Wat deze zomer voor mij telde was wel dat we er -in dit toch wel redelijk paradijselijke oord- waren geraakt. Eindelijk hadden wij ons Umbrische kot hervonden… en dat was écht geen jaar te vroeg. We waren er zo aan toe. Zeker geen klein beetje. 

Hier is onze cocon. Een veilige, warme cocon. Een kort bestaan, vrij van verplichtingen, weg van onze vertrouwde thuis, nel bagno italiano nutiamo, non piove, splende solo il sole.  In dit Italiaanse bad zwemmen wij, het regent niet, alleen de zon schijnt en schittert.

Schaapherder
Foto Frie Van Rossen

 Vroeg in de ochtend ontmoeten we elke dag ook weer de herder, die zijn kudde schapen van stal naar weide begeleidt. Ze blaten dat het een lieve lust is. Je hoort ze van ver komen. Hun hoefjes weerklinken en -galmen, ongeduldig trappelend, over de geasfalteerde straten tussen de gevels van de huisjes: eerst nog vaag en gedempt, in het benedengedeelte van de borgo, dan steeds luider naar het midden toe.
De schaapsherder is een nog relatief jonge, best wel knappe Italiaan, niet sjofel, maar wat nonchalant gekleed. Zijn gezicht is (nog) niet verweerd, wel sterk getaand door de zon. Zijn strakke onderkaken zijn ruig bebaard. Terwijl hij zijn schapen de heuvel opdrijft, laat hij uit zijn mond een arsenaal van kreten, stem- en fluitgeluiden weerklinken: hij sist, klakt met zijn tong, stoot kreten uit op verschillende toonhoogten en volumes, fluit met getuite lippen of op de vingers en stuurt zo de meute schapen in juiste banen naar de groene uitgestrekte grasweide achter het grijsverweerde houten hek. Zijn schapen zijn ontdaan van hun dikke vacht en met hun ranke poten lopen ze huppelend de grasrijke ruimte op, mooi binnen de omheining van opeengestapelde bemoste stenen en staaldraad, en zetten het op een gretig grazen. Het geblaat verstomt.

Hun herder verplaatst zich niet te voet, zoals je ziet in sommige verhalenbundels of prentenboeken of zoals de herders bij nacht uit het kerstverhaal. Nee. Deze herder is modern. Hij verplaatst zich met een mooie, Italiaanse Vespa, met glimmend crèmekleurige koetswerk. 

 

De schapen kennen hun ochtendlijk routine en reageren gedwee –ze kennen the drill maar al te goed-, maar best gemoedelijk op zijn aansporingen, terwijl hij af en toe luidruchtig zijn Vespa laat blaten. Wanneer de kudde de weide heeft ingepalmd en de herder de houten toegangspoort heeft vergrendeld, legt hij de motor van zijn Vespa stil en steekt een sigaretje op, terwijl hij zijn blik over zijn schaapjes laat dwalen. Dan verdwijnt hij, met de vlam in de pijp, uit de borgo, om in de latere namiddag weer te verschijnen en de uittocht van zijn schapen te begeleiden. Exact hetzelfde traject zet hij weer in, maar dan in de omgekeerde richting. Ook tijdens de vakantie zijn er ankerpunten die de dag ordenen en structureren.

Pizza
Foto Frie Van Rossen

Ik hou van de geur van houtskool waarmee, op woensdag en vrijdag, de oven wordt aangemaakt om de gasten verse pizza te serveren. Pizza Bianca of Rossa, zonder of met tomaat. Met verse artisjok, ansjovis, ruccola, parmeggiano, groene of zwarte olijfjes, chorizo, mozzarella, prosciutto crudo of cotto… je noemt het maar. De pizza’s worden bereid à la tête  du client. En ze zijn allemaal om ter lekkerst….

Bil

 Na zo’n pizza-avond maak ik een ongelukkige val. Terwijl ik de trap bestijg kijk ik achterom naar de prachtige zonsondergang en blijft m’n lange kleed hangen aan de  – voor de gelegenheid- zilveren gesp van m’n sandaal. Ik struikel en val met mijn  rechterbil heel onzacht op de scherpe rand van een trede! Mijn mannen lachen me uit: “Mama, Frie, wat doe je toch, wat steek je nu uit… ?”, hoor ik, terwijl ik, een beetje ontstemd, terug recht krabbel en verder de trap op ga, tot aan ons huis. Intussen masseer ik de pijnlijke plek op mijn bil en spreek ik mezelf moed in. Dat het niks is, dat het wel meevalt. Thuis in de spiegel bekeken, zie ik een streepje lopen overlangs mijn bil, met links en rechts een klein blauw plekje. “Als het dat maar is”, fluister ik in stilte. Maar een ijszak is misschien geen slecht idee. We verzinnen een zelfgemaakte ijszak: een plastieken zakje met zipsluiting gevuld met water. Ik leg het alvast in het vriesvakje van de ijskast, voor de volgende ochtend. De volgende ochtend is het streepje verworden tot een enorme ovaalvormige rode plek. Een deel van mijn bil lijkt op vers gesneden steak van een dikbil! Het ijs komt dus méér dan van pas. 

zwembad
Foto Frie Van Rossen

De raftingtrip die we de dag erna geboekt hadden -een afvaart van moeilijkheidsgraad 2 op een schaal van 4-, met Nomad Rafting, in de Valle di Nero – wordt zo een boys-only in de  plaats van een girl-inclusive avontuur. Ik zet het die dag dan maar op een lezen: Het leven en hoe het te leiden (Serge Simonart) lees ik liggend op mijn linker bil, om de rechter bil te ontzien. Lekker lui, af en toe van het ligbed naar het zwembad, soelaas zoekend in het koude zwembadwater. Ik vind het heerlijk om plat op mijn rug te drijven en te dobberen, met de oren net onder water, waar de omgevingsgeluiden vervormd en gedempt waarneembaar zijn, mijn mond boven het wateroppervlak, naar lucht happen, staren naar de blauwe hemel hoog boven mij, mij gedragen voelen door het blauwe, leven gevende water.  Just perfect.

Ja… in het leven gaat het zo: We vallen en staan weer op. We verstillen en we versnellen. 

We zoeken, verlangen naar en hopen op nieuwe ervaringen, terwijl we vasthouden aan het oude vertrouwde, het koesteren en erop steunen. We geraken uit balans en vinden weer houvast. Er zijn geen rechte lijnen, alleen kronkelende. We knoeien, stuntelen, mislukken en heel af en toe beleven we momenten van glorie of magie, waarin we schitteren en onszelf overstijgen.

Soms is het alsof we niks begrijpen of ons niet begrepen voelen, en soms is het alsof alles zich voor ons helder ontvouwt, heel eenvoudig, zo klaar en duidelijk als een klontje.
Soms hebben we helemaal niks te zeggen, en soms is ons spreken onstuitbaar en ongeremd. We blijven doorgaan, en als zwemmen moeilijk gaat, of de dreiging van verdrinking nabij, dan proberen we toch steeds weer, om al drijvend, het hoofd boven water te houden.